Je gebruikt een andere taal dan het Nederlands om met je gesprekspartner te praten.
De contacttaal kan de moedertaal zijn van je gesprekspartner of een andere gemeenschappelijke taal.
Wanneer?
Stel jezelf deze vragen:
- Spreekt en begrijpt je gesprekspartner niet voldoende Nederlands om het gesprek in het Nederlands te voeren?
- Werk je voor een lokaal bestuur, overheidsinstelling of een organisatie of vzw met een taak van algemeen nut? Bekijk dan eerst of je een andere taal dan het Nederlands mag gebruiken volgens de taalwetgeving. Mag dat in jouw context?
- Spreken jij en je gesprekspartner een gemeenschappelijke taal op voldoende niveau voor het gesprek?
Antwoord je drie keer ‘ja’? Dan kan je het gesprek via de gemeenschappelijke taal voeren.
Hoe?
- Begin en eindig elk gesprek in het Nederlands.
- Spreek in duidelijke taal.
- Als je een contacttaal gebruikt, mag je kernwoorden in het Nederlands gebruiken. Zo maakt je gesprekspartner kennis met deze woorden.
“You need to make an appointment with the Civil Affairs Office, de dienst Burgerzaken.”
“Your child will first attend the reception class for non-native speakers, de OKAN-klas.”
- Houd een woordenlijst bij de hand met de vertaling van of uitleg over moeilijke woorden en begrippen. Je kan ook een vertaalapp gebruiken.
- Ondersteun je gesprek met foto’s en ander beeldmateriaal, non-verbale communicatie, een vertaalapp, …
- Merk je dat het gesprek niet vlot loopt? Zet een ander taalhulpmiddel in. Bekijk het overzicht van taalhulpmiddelen of doorloop het beslismodel.
Bijvoorbeeld: “Ik merk dat mijn kennis van het Frans niet voldoende is om jou de nodige informatie te geven. Ik ga een telefoontolk opbellen.”
Of: “Het is belangrijk voor mij dat je alles heel goed begrijpt. Ik twijfel of dit lukt in het Engels. Kan je herhalen wat ik gezegd hebt? We kunnen een nieuwe afspraak maken met een tolk erbij.”
Meer weten?
Bekijk ons filmpje over duidelijke taal. Welke taal je ook spreekt, het is altijd van belang duidelijke taal te gebruiken.